Verjaring van de vorderingen leiden tot afwijzing

Hof wijst verzoeken van vier klanten af omdat hun vorderingen tot verkrijging van een hogere schadevergoeding zijn verjaard.

Zaaknummer: 200.277.106

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 9 maart 2021

In deze zaak hebben vier klanten Dexia aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade en vorderen zij van Dexia de volledige vergoeding hiervan. De klanten wijzen daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 over de positie van tussenpersonen. Dexia beroept zich erop dat de vorderingen van de klanten zijn verjaard.   

Het Hof stelt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (artikel 3:310 lid 1 BW). De verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen, is afhankelijk van de relevante omstandigheden van het geval.

Het Hof is van mening dat de klanten, op basis van de door hen gestuurde brieven, de door Dexia gestuurde eindafrekeningen, het (opnieuw) inschakelen van advocaten en hun opt-out verklaringen, in elk geval vóór 12 januari 2012 (d.i. vijf jaar vóór hun brief van 12 januari 2017 waarin Dexia aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade) bekend waren met de schade en met Dexia als aansprakelijke partij en dat de vorderingen dus zijn verjaard. De klanten stellen zich op het standpunt dat de verjaringstermijn pas is aangevangen na het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016, omdat zij toen pas wisten op welke juridische grond zij aanspraak konden maken op volledige schadevergoeding. Het Hof verwerpt dit standpunt en stelt dat de verjaring op 12 januari 2017 reeds was voltooid.

Het Hof heeft zich vervolgens uitgelaten of de verjaring tijdig is gestuit. De klanten stellen dat de lopende verjaring is gestuit door een keten van proefprocedures en collectieve stuitingsbrieven, van onder meer Leaseproces, en door overleg met belangenorganisaties. Het Hof is echter van mening dat ook al hadden de klanten belang bij de uitkomsten van die procedures, zij daarbij geen partij waren. Door die procedures werd de lopende verjaring ten aanzien van hen dan ook niet gestuit. De klanten hebben ook niet gesteld dat zij met Dexia hebben afgesproken dat zij het resultaat van die procedures zouden afwachten, voordat zij zelf hun vordering aanhangig zouden maken. Daarnaast waren de klanten niet aangesloten bij belangenorganisaties die uit hun naam stuitingsbrieven hebben verstuurd. Dexia kon dus niet weten dat de klanten hun schadevergoedingsvorderingen geldend wilden maken. Nu er geen sprake zijn van stuitingshandelingen, blijft het Hof van oordeel dat de vorderingen zijn verjaard.

Tot slot beoordeelt het Hof de vraag of het beroep van Dexia op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De ratio van verjaring is volgens het Hof het dienen van de rechtszekerheid. Het Hof stelt dat de klanten het niet eens waren met de Duisenbergregeling en daarom opt-outverklaringen hebben afgelegd. Als de klanten wilden wachten met het instellen van hun vorderingen op de afloop van juridische procedures die door anderen werden gevoerd, hadden zij dat eenvoudig aan Dexia kenbaar kunnen maken door eens in de vijf jaar een brief aan Dexia te sturen, waarin zij duidelijk maakten dat zij zich het recht op schadevergoeding voorbehielden. Daarmee zou de verjaring zijn gestuit en wist Dexia waar zij aan toe was. De klanten hebben echter bijna tien jaar lang niets van zich laten horen. Daarin verschilt hun geval dan ook wezenlijk van de zaak in het door hen genoemde arrest (ECLI:NL:HR:2000:AA4113). In dat arrest was sprake van een uitzonderlijke situatie waar het begrijpelijk was dat er geen aansprakelijkstelling (stuiting) werd uitgebracht. Van uitzonderlijke omstandigheden is in deze zaak geen sprake.

Dat de klanten niet wilden dat Dexia een incassoprocedure tegen hen zou beginnen, is volgens het Hof geen reden om de vordering tot schadevergoeding niet veilig te stellen door de verjaring telkens te stuiten. Het Hof is dan ook van mening dat het beroep van Dexia op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.

Al met al komt het hof tot de beslissing dat klanten geen aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding vanwege de betrokkenheid van een tussenpersoon omdat hun vorderingen verjaard zijn en veroordeelt de klanten tot betaling van een proceskostenvergoeding van EUR 163,-.

De uitspraak kunt u hier vinden.